- Voor de vulling
- 150 gr donkere rozijnen
- 50 ml kirsch (of rum of brandy)
- Voor het voordeeg
- 100 ml melk, lauwwarm
- 100 gr bloem
- 9 gr gedroogde gist
- Voor het deeg
- 125 ml melk, lauwwarm
- 400 gr bloem
- 10 gr zout
- 100 gr fijne suiker
- 150 gr boter, op kamertemperatuur
- 2 eieren
- ½ citroen, rasp
- Verder nodig
- boter, om in te vetten
- handje blanke amandelen
- poedersuiker, om te bestrooien
Een tijdje terug ontving ik van Nordic Bakeware een aantal van hun nieuwe bakvormen, waaronder die voor een Kugelhopf. Deze ‘broodachtige’ tulband stond al een tijdje op mijn to-bake-list en met deze vorm in huis was er echt geen ontkomen meer aan. De kugelhopf is gemaakt van een rijk gistdeeg met een vulling van in kirsch gewelde rozijnen. Voor die kirsch kan je overigens ook rum of brandy gebruiken, beide smaken ook erg lekker in deze tulband. Kenmerkend voor dit recept zijn de amandelen die als eerste in de vorm worden gelegd, zodat deze na het bakken mooi aan de bovenkant zitten. Een plak kugelhopf smaakt perfect bij een kop koffie.
Kugelhopf maken
Meng een avond van tevoren de rozijnen met de kirsch en laat deze een nacht wellen.
Doe voor het voordeeg de melk, bloem en gedroogde gist in een kom en meng deze door elkaar heen. Dek de schaal af met plasticfolie en laat deze 30 minuten rijzen op een warme en tochtvrije plek.
Vet een tulbandvorm in met boter en leg de amandelen netjes in groeven van de vorm. Voeg alle ingrediënten voor het deeg toe aan het voordeeg en kneed dit minimaal 10 minuten door. Het deeg is vrij plakkerig, kneden gaat het makkelijkste met een mixer of keukenmachine. Doe het deeg in de tulbandvorm en dek deze af met plasticfolie. Laat het deeg 1 tot 1 ½ uur rijzen.
Verwarm ondertussen de oven voor op 200 ᵒC. Bak de kugelhopf in 35 tot 45 minuten goudbruin en gaar. Als de bovenkant te donker dreigt te worden kun je deze afdekken met een stuk aluminiumfolie. Stort de tulband na het bakken op een rooster en laat deze afkoelen. Bestrooi de kugelhopf voor het serveren licht met poedersuiker.
Foto’s: Erik Spronk




